Industriëel Erfgoed in het Ruhrgebied
Jur Kingma ( Wormer, 1945) groeide op tussen fabrieken en schepen. Hij werkt als huisarts in Uden. Hij was in 1980 een van de oprichters van de de Verenging tot behoud van Monumenten van Bedrijf en Techniek Zaanstreek. Deze vereniging is opgegaan in Zaans Erfgoed. Hij kreeg in 2004 de Zaanse Cultuurprijs voor zijn werk ten behoeve van Zaanse industriële gebouwen. Hij publiceerde over onderwerpen uit de industriële archeologie, techniekgeschiedenis en maritieme geschiedenis.
ERFGOED VAN DE KOHLENPOTT
Een korte geschiedenis van het Ruhrgebied en zijn industriële erfgoed.
In de tweede helft van de 19de eeuw werd het Ruhrgebied een van de belangrijkste industriële centra van Europa. Veel industrieel erfgoed herinnert aan de industriële en technische macht van dit gebied. Er wonen momenteel 5,7 miljoen mensen in een sterk verstedelijkt gebied. Het Ruhrgebied behoort tot het Bundesland Nordrhein-Westfalen. Het ligt ten noorden van de rivier de Ruhr, ten zuiden van de Lippe en ten oosten van de Rijn. De Ruhr ontspringt in het Rothaar gebergte bij Winterberg, is 235 km lang en mondt bij Duisburg uit in de Rijn.
De vallei van de Ruhr behoort sinds de middeleeuwen tot het Heilige Roomse Rijk. Maar het was politiek gezien, verdeeld over kleine bestuurlijke gebieden. Dat leidde er toe dat het vervoer over de weg traag en duur was vanwege de slechte kwaliteit van de wegen en de tollen. Pas in de Napoleontische tijd werden de wegen verbeterd.
In het begin van de 19de eeuw was het gebied nog landelijk. Transport over de rivier was goedkoper dan over land, maar het was toch relatief kostbaar vanwege tollen, frequente lage waterstanden, stapelrechten van steden, zich snel verplaatsende zand- en grindbanken, watermolens, te lage bruggen etc. Sinds de 14th eeuw werd in het gebied steenkool gedolven. In de 18de eeuw begon de Pruisische staat een actieve economische politiek te voeren. In 1770 stichtten de Pruisische staat en het hertogdom Kleef een maatschappij tot verbetering van de bevaarbaarheid van de Ruhr. Zij deden dit omdat de steenkoolhandelaren van M?lheim een monopolie op de handel in steenkool hadden gevormd. Door de Ruhr beter bevaarbaar te maken hoopte men de prijs van steenkool te drukken. Het duurde jaren van onderhandelingen met lokale machthebbers en landeigenaren voordat in 1780 de Ruhr met 14 stuwen en sluizen beter bevaarbaar was geworden. Er werd zout, steenkool, kalk, hout, steen en graan over de Ruhr vervoerd. In 1789 werd er 30713 ton steenkool over de rivier getransporteerd. De eerste tramway om steenkool van een mijn naar de rivier te brengen was in1787 vanaf Hattingen. De eerste pogingen om van steenkool cokes te maken waren in 1789 in Witten. De eerste stoommachine in een mijn in het Ruhrgebied was in 1799. In 1784 was in Duisburg-Ruhrort een kolenopslag van het transport van steenkool naar Nederland gesticht. In 1825 werden alle houten sluizen in de Ruhr door stenen sluizen vervangen.
Ten zuiden van de Ruhr lag het gebied van het hertogdom Berg waar van oudsher ijzer industrie was. Het lokale ijzererts werd met behulp van houtskool en waterkracht gesmolten tot ijzer. Later werd cokes van steenkool uit het Ruhrgebied gebruikt. In de Napoleontische tijd werden de tollen opgeheven. Na het Congres van Wenen in 1815 werd het Ruhrgebied een deel van de Provincie Westfalen in het Koninkrijk Pruisen.
In 1848 bereikte de eerste grote Pruisische spoorweg Witten. In dat gebied werd de eerste steenkoolwinning door schachtbouw gerealiseerd. Dit was de Zeche Nachtigall die nu nog een museum is. Daarvoor werd steenkool gewonnen door gangen in heuvels te graven (stollenbau). Er kwamen steeds meer spoorwegen in het gebied. Het transport van steenkool per spoor groeide sneller dan over de rivier.
Vanaf de tijd van Karel de Grote liep de Hellweg door het gebied. Deze verbond de keizerstad Aken met de rivier de Elbe. Langs deze weg ontstonden de steden Duisburg, Essen. Bochum, Dortmund en Unna. In de loop van de 19de eeuw verplaatste de steenkoolwinning zich van de Ruhr naar het gebied van de Hellweg. En nog later naar de riviertjes de Emscher en de Lippe. Andere industrieën, zoals hoogovens, staalfabrieken en chemische fabrieken, volgden de mijnen.
Een netwerk van steelkoolmijnen, staalfabrieken en spoorwegen
Het Ruhrgebied was een gebied met talloze kolenmijnen, cokesfabrieken, staalfabrieken, spoorwegen, kanalen en chemische fabrieken. Steelkool was de motor achter deze enorme industriële expansie. Van de 14de tot de 19de eeuw werden er aan de zuidzijde van het Ruhrgebied stollen (mijngangen) gegraven. In 1792 waren er rond Dortmund 154 mijngangen (stollen ) waar 1357 mensen werkten. De steenkool werkt gebruikt in de vele ijzergieterijen in Essen, Steele, Hattingen, Witten etc.In de 19de eeuw begon men met diepe mijnbouw met behulp van mijnschachten. Dit werd mogelijk gemaakt door de komst van stoompompen. Tot 1960 waren er 600 schachten in gebruik genomen. De kosten van de bouw van mijnschachten met stoompomp waren zo hoog dat concentratie noodzakelijk was om deze wijze van exploitatie mogelijk te maken. Franz Haniel was de eerste ondernemer die in 1832 experimenteerde met schachtbouw. Matthias Stinnes slaagde er in om in 1840 diepe mijnbouw tot een economisch succes te maken. Vanaf 1850 trok het Ruhrgebied kapitaal aan uit Engeland, België en Frankrijk. Belgische mijnbouwingenieurs waren vanaf 1847 betrokken bij de schachtaanleg. De Anglo-Iersche ingenieur Thoman Mulvanny (1806-1885) kwam voor een Engels-Belgisch-Frans consortium naar de Ruhr om steelkoolmijnen te bouwen met name als "Hibernia, Erin" en "Shamrock". Nederlandse ondernemers legden de mijnen "Holland", "Langenbrahm" en "Altendorf" aan.
Nadat in 1787 de eerste tramway was aangelegd van Hattingen naar de Ruhr volgde in 1829 de 6 kilometer lange Muttental tramway. Tramways kwamen uit Engeland. Op houten of ijzeren rails werden wagentjes met steenkool door paarden van de mijn naar een rivierhaventje getrokken om de steenkool over te slaan in schepen. In 1835 werd in Duitsland de eerste spoorweg geopend waarbij gebruik werd gemaakt van stoomlocomotieven. Die lag tussen N?rnberg en F?rth. In 1838 stelde de Pruisische regering een spoorweg wet in om de spoorweg aanleg en speculatie daarin te regelen door een systeem van concessies. De staat kreeg belangrijke beleidsinstrumenten om de spoorwegontwikkeling te reguleren. De eerste spoorweg in het Ruhrgebied was de C?ln-Mindener Eisenbahngesellschaft (CME) die in 1846 van Keulen via D?sseldorf naar Duisburg liep. In 1847 werd deze via Oberhausen, Altenessen, Gelsenkirchen, Dortmund and Hamm to Minden doorgetrokken naar de rivier de Weser. De route liep door de vallei van de Lippe omdat daar minder steile hellingen genomen behoefden te worden. Er werden vele zijlijnen naar de steden in het Ruhrgebied aangelegd. De spoorweg werd later doorgetrokken naar Bremen en Hamburg.
In 1843 werd Bergisch-Märkische Eisenbahngesellschaft (BME) opgericht. Deze moest het industriegebied in het hertogdom Berg, Wuppertal en omgeving, verbinden met het Ruhrgebied. De hoofdlijn Elberfeld-Schwelm-Hagen-Witten-Dortmund werd geopend in 1848. Door de economische depressie startte de spoorweg met ernstige financiële problemen en kwam zo in handen van de Pruisische staat.
De derde spoorweg naar het Ruhrgebied was Rheinische Eisenbahngesellschaft (RE). Haar eerste lijn ging van Keulen naar Aken. In 1863 legde de maatschappij de lijn Osterrath (Krefeld) - Duisburg- Hochfeld-Essen aan. Omdat de Pruisische generale staf tegen de aanleg van spoorbruggen over de Rijn was, werd een spoorveer over de Rijn gebruikt. In 1874 bereikte deze spoorweg Dortmund. Er werd ook een spoorweg aangelegd van Duisburg naar de Noordzeekust en de nieuwe marinehaven in Wilhelmshafen.
Er was een felle concurrentie tussen de spoorwegmaatschappijen over het transport van steenkool. In 1850 kwam de BME onder beheer van de Pruisische Staatsspoorwegen.
Na de oorlog tegen Oostenrijk in 1866 realiseerde de Duitse generale staf zich van welk belang de spoorwegen waren. Die betekenis nam nog toe na de oorlog tegen Frankrijk in 1871. Door wijdverbreide Europese economische depressie in 1873 gingen verschillende spoorwegmaatschappijen failliet. Er waren al veel klachten van staalfabrieken en mijnen over de hoge kosten van transport. Boeren klaagden over korting op het vervoer van Amerikaans graan van zeehavens naar het binnenland. Dit leidde tot een grotere betrokkenheid van de Pruisische staat. In 1879 werd de CME, in 1880 de RE en 1882 de BME overgenomen door de staat die de Koninklijke Pruisische Staatsspoorwegmaatschappij (K.P.E.V.) stichtte In de Eerste Wereldoorlog speelden de spoorwegen een zeer belangrijke rol. Na het verdrag van Versailles werd een groot deel van het rollend materieel overgedragen aan de overwinnaars. In 1920 werden de spoorwegen van de verschillende Duitse staten samengevoegd tot de Reichsbahn Gesellschaft.
Na de Duits-Franse oorlog van 1871 betaalde Frankrijk 5 miljard Goudmark schadevergoeding. Deze kapitaalinjectie vormde de basis voor de "Gr?nder zeit", het begin van de Pruisische en Duitse economische expansie.
Talloze technische innovaties werden geïntroduceerd. In de mijnen kwamen aparte ventilatieschachten. In plaats van een bekleding met baksteen werden de schachten bekleed met stalen ringen ( systeem Coulsen).In 1902 werd voor het eerst bevriezing gebruikt bij de aanleg van een schacht. In 1865 was al een vorm van drilboor op perslucht in gebruik genomen. In 1875 werd een eerste vorm steenkoolschaaf, van de machine van Schrämm, in gebruik genomen. In 1904 werd de eerste rubberen transportband en in 1905 de eerste ondergrondse elektromotor in gebruik genomen. In 1913 werkten er 400.000 mijnwerkers in de mijnen van de Ruhr. In 1955 waren er alleen al in Bochum nog 19 kolenmijnen met 70 schachten en 7 cokesfabrieken in bedrijf waar 44000 mijnwerkers hun brood verdienden. Na 1959 kwam er een ernstige teruggang in de mijnindustrie. In 1967 werd Ruhrkohle AG gesticht die 52 mijnen, 29 cokesfabrieken en een aantal electrische centrales bezat. Deze maatschappij produceerde 93% van alle gedolven steenkool in het Ruhrgebied. Sinds is het aantal mijnen in het Ruhrgebied teruggelopen tot 7. Het gebied heeft nog een belangrijke verkeersinfrastructuur met 1600 kilometer spoorweg, 70 stations, 21 tramlijnen, 700 lokale buslijnen en 272 kilometer aan kanalen.
Enige industriëlen aan de Ruhr.
Het Ruhrgebied wordt meestal geassocieerd met namen als Krupp en Thyssen. Ook namen als Mannesmann en Haniel zijn nog bekende namen in de Duitse economie. ThysenKrupp is nog een van de grootste staalbedrijven van Europa. Anderen zoals Friederich Grillo, de stichter van de Gelsenkirchener Bergwerks AG, Adolph von Hansemann (1827-1903) of Emil Kirdorf zijn in het vergeetboek geraakt.
Hier volgen enige korte biografieën van industriëlen die een belangrijke rol hebben gespeeld in de economische ontwikkeling van het Ruhrgebied.
Franz Haniel (Ruhrort 1779 - Duisburg 1868) was een van de grondleggers van de mijnbouw. In 1797 nam hij samen met zijn broer de handelshuis van zijn ouders over. In 1800 werd het steenkoolhandelaar. Tussen 1805 en 1808 kocht hij samen met vier familieleden drie ijzergieterijen. Een er van was de "Gutehofungsh?tte" in Oberhausen. In 1810 werd het bedrijf de ijzergieterij Haniel, Jacobi and Huyssen en in 1871 Gutehofungsh?tte (GHH). Het bedrijf had hoogovens, walserijen, scheepswerven, locomotievenfabrieken etc. In 1920 fuseerde het met MAN
Franz Haniel nam in 1809 de steenkoolhandel over van zijn familieleden. Het bedrijf werd later bekend onder de naam Franz Haniel & Co. In 1831 startte hij met het boren van schachten. In 1851 stichtte hij de kolenmijn "Zollverein". Het bedrijf bestaat nog steeds als en industrieel conglomeraat.
Zie verder: http://www.man.de/index.php?id=932
De staaldynastie Krupp werd gesticht door Friederich Krupp (Essen 1787-1826). Zijn vader overleed toen hij 8 was. Zijn grootmoeder Helene Amalia Krupp- Aschenbach had een succesvolle winkel in koloniale waren. In 1800 kocht ze de "Gutehofungsh?tte", die ze in 1807 aan haar kleinzoon gaf. In 1808 nam ze het bedrijf terug en verkocht het aan Franz Haniel en Heinrich Huyssen, die het uitbouwden tot het grootste bedrijf in Oberhausen. In 1810 overleed ze en haar kleinzoon was haar enige erfgenaam. Hij gebruikte zijn erfenis om een werkplaats te maken waar men probeerde gietstaal (of kroezenstaal) te maken. Gietstaal werd in Engeland ontwikkeld door Benjamin Huntsman. Door het Continentale stelsel van Napoleon kon het niet worden ingevoerd op het Europese vastenland. Na vele mislukkingen lukte het Krupp in 1816 om het Engels gietstaal na te maken. Zijn bedrijfje was niet erg succesvol en hij stierf in 1826. Zijn zoon Alfred ( Essen 1812- 1887) maakte van Krupp het grootste industriële bedrijf van Europa en hij kreeg de bijnam " De Kanonnenkoning". Hij was 14 toen zijn vader overleed. Hij kreeg de leiding over de werkplaats die aan zijn moeder toebehoorde. Hij maakte ijzerwaren zoals messen en scharen en begon in 1830 voor de spoorwegen te werken. De vorming van het Duitse tolverbond betekende een belangrijke economische prikkel. Het leidde tot een belangrijke toename van de vraag naar transportmogelijkheden; o.a. via spoorwegen.
In 1847 maakte hij, als een vorm van hobby, zijn eerste geweerloop. Zijn grootste economische succes had hij met wielen, wielbanden en assen voor de spoorwegen. In 1857 maakte hij een achterlader kanon. Vanf 1860 verkocht Krupp kanonnen aan bijna alle Europese legers. In de Duits-Deense oorlog over Sleeswijk-Holsteijn bewees het kanon van Krupp zijn superioriteit. In 1880 werd hij door Amerikaanse staalbedrijven uit de internationale markt voor spoorwegmateriaal gedrongen. De belangrijkste producten werden kanonnen voor leger en marine, pantser platen en oorlogsschepen. Samen met Lord Armstrong (Elswick en Low Walker bij Newcastle), John Brown (Sheffield en Clydebank), Vickers ( Manchester en Barrow-in-Furness) en de Franse industrieel Schneider ( Le Creusot) was hij een sleutelfiguur in de Europese wapenwedloop in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog. Hij stichtte een eigen scheepswerf voor marineschepen in Kiel. Overigens net als Lord Armstrong, Vickers en John Brown. In de buurt van Essen bouwde hij Villa H?gel, een van de modernste landhuizen in Europa. Na een algemene staking in 1871 maakte hij een sociaal handvest voor de arbeiders waarin waren opgenomen rechten en plichten en sociale voorzieningen. Kanselier Bismarck zou het gebruiken als basis voor zijn sociale politiek. Hier ligt dus een van de hoekstenen van het Rijnlandse sociale model.
Na zijn overlijden in 1887 name zijn zoon Friederich Alfred Krupp ( Essen 1854-1902) het bedrijf met 20000 werknemers over. Deze bouwde een nieuwe staalfabriek in Rheinpreussen bij Duisburg. Toen hij overleed werkten er bij Krupp 45000 mensen; voornamelijk in de wapenproductie. Hij maakte van Krupp een naamloze vennootschap en gaf de aandelen aan zijn dochter Bertha (Essen 1887-1957). Zij trouwde met graaf Gustave von Bohlen und Halbach. Keizer Wilhlem II verleende de familie Krupp de gunst om de naam te wijzigen in Gustave von Bohlen und Halbach. Het laatste lid van de familie Krupp, die nog een belangrijke rol in het bedrijf zou spelen was haar zoon Alfred Krupp von Bohlen und Halbach (Essen 1907-1967). In 1943 werd hij de enige eigenaar van het bedrijf. Het bedrijf was de grootste wapenleverancier van het Derde Rijk. Krupp maakte gebruik honderd duizend dwangarbeiders. Na de val van het Derde Rijk werd hij in de Neurenberger processen veroordeeld tot twaalf jaar gevangenis en zijn bezit werd verbeurd verklaard. Maar bij het begin van de Koude Oorlog kreeg hij gratie. In 1953 werd een verdrag gesloten tussen Krupp en de regeringen van de USA, UK en Frankrijk waarin hij toestemming kreeg de leiding van het concern over te nemen op voorwaarde dat hij zijn belangen in kolenmijnen verkocht. Het bedrijf werf gereorganiseerd en ingericht voor civiele productie en het werd een van de grootse staalproducenten In 1992 nam het de staalfabriek Hoesch over en in 1999 fuseerde het met het staalbedrijf Thyssen. De Krupp stichting is de grootset aandeelhouder in het gefuseerde bedrijf.
August Thyssen (1842 Eschweiler-1926 Schloss Landsberg ) werkte als leerling op de bank van zijn vader. In 1867 begon met enige partners een ijzergieterij in. In 1870 verkocht hij zijn aandeel om een walserij in de buurt van M?lheim te beginnen. Hij kocht aandelen van de grote kolenmijn Gewerkschaft Deutscher Kaiser. In 1891 was hij de enige eigenaar. Dit werd het begin van een geïntegreerde staalfabriek met eigen steenkoolmijnen en cokesfabrieken. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog werden grote delen van het Thyssen concern onderdeel van de staaltrust Vereinigte Stahlwerke. Net als Krupp bouwde hij een groot landhuis; Kasteel Landsberg. Zijn zoon Fritz Thyssen (1873-1951) studeerrde techniek in Luik, Londen en Berlijn. In 1923 was hij actief in het verzet tegen de bezetting van her Rijnland door Frankrijk en België. In 1926 volgde hij zijn vader op als hoofd van het Thyssen concern. In 1928 werd hij voorzitter van de staaltrust Vereinigte Stahlwerke. Hij speelde een belangrijke rol in het organiseren van steun van belangrijke industriëlen voor Adolf Hitler. Na de Jodenvervolging verzette hij zich tegen Hitler en vluchtte uit Duitsland. Nadat hij zich in een open brief had verzet tegen het verdrag dat Motolow en von Ribbentrop in 1939 hadden gesloten, hebben de Nazi's zijn bezittingen genationaliseerd. Hij vluchtte via Zwitserland en Frankrijk naar Argentinië Maar hij werd in Vichy-Frankrijk gevangen genomen en uitgeleverd aan de Duitsers. Het werd samen met zijn echtgenote in een krankzinnigen gesticht geplaatst. Later kwam hij in verschillende concentratiekampen terecht. In de laatste maanden van de oorlog ontsnapte hij ternauwernood aan en executie door de S.S. Na de oorlog werd hij gearresteerd door de Amerikanen en in 1948 in Neurenberg berecht. In 1950 kreeg hij zijn bezittingen, die door de Nazi's waren genationaliseerd, terug. Na zijn dood werd de Fritz Thyssen stichting ter ondersteuning van wetenschappelijk onderzoek opgericht. In 1955 werden de banden tussen de familie Thyssen en het bedrijf verbroken.
Voor informatie over de families Krupp en Thyssen zie: http://www.thyssenkrupp.com/en/konzern/geschichte_grfam_t2.html
Hugo Stinnes ( M?lheim Ruhr 1870- Berlin 1924) was een andere koopman die industrieel werd. Zijn grootvader, Matthias Stinnes, was een kolenhandelaar in Ruhrort die een voordelige steenkoolexport naar Amsterdam was begonnen. Vanaf 1839 investeerde de familie in mijnen. Hugo Stinnes werkte als leerling bij een bank in Koblenz en op een mijn in het Ruhrgebied. Hij stuurde mijnbouw en chemie in Berlijn. Op 23 jarige leeftijd startte hij met kapitaal van zijn moeder zijn eigen handelshuis. Hij exporteerde steelkool, ijzer- en staalproducten. Hij importeerde mijnstutten en ijzererts. Hij was eigenaar van een grote transportvloot. Hij speelde een belangrijke rol bij de verticale integratie van staalfabrieken en kolenmijnen. Hij werkte hierbij nauw samen met August Thyssen en een aantal Duitse bankiers. Samen met August Thyssen stichtte hij de Rheinisch-Westfälische Electriziteitswerke en grote geintegreerde kolen- en staalconcerns in Luxemburg en het Saargebied. Gedurende de eerste wereldoorlog was zijn Dormunder Union staalfabriek de belangrijkste leverancier van granaten voor het Duitse leger. Na de oorlog verloor hij een groot deel van zijn industriële rijk. Maar in de periode van de Weimar Republiek slaagde hij er in om een nieuw rijk op te bouwen. Hij werd ook eigenaar van een van de grootse Duitse kranten. Hij werd een van de belangrijkste Europese industriëlen die ook een belangrijke rol in de Duitse politiek speelde.
Industrieel erfgoed in het Ruhrgebied.
Het Westfaalse industriemuseum, WIM, bestaat uit acht locaties. Het leven van de vorige generaties wordt in beeld gebracht door typische industriële monumenten. Al kort na 1900 werd de kolenmijn Zollern in Dortmund gezien als een modelmijn. In 1969 werd het gebouw, als eerste in zijn soort in Duitsland, geclassificeerd als monument. Het vervulde een voortrekkersrol in het behoud van industriële gebouwen in Duitsland. Het is momenteel het hoofdkwartier van het WIM. In 1979 besloot de regionale bestuursorganisatie, Landschaftsverband Westfalen-Lippe (LWL), tot een project waarbij het leven van de werkende mens in het verleden verteld zou kunnen worden aan de hand van karakteristieke industriële monumenten. Het gaat om drie kolenmijnen in Witten, Bochum en Dortmund, de scheepslift in Henrichenburg Waltrop, de staalfabriek Henrichshütte in Hattigen, de Gernheim glasfabriek in Petershagen en de steenfabriek in Lage. Deze zijn uitvoerig gedocumenteerd en gerestaureerd en in gebruik als museum. In de fabrieksstad Bocholt is een textielmuseum dat nog werkt met machines uit 1900.
Rheinisches Industriemuseum telt zes locaties. Het centrum is de oude zinkfabriek in Oberhausen. Verder de textielfabriek Cromford in Ratingen, de smeedfabriek Hendrichs in Solingen, een papierfabriek in Bergisch Gladbach, de katoenspinnerij van Ermen & Engels in Barmen, en de weverij van Ludwig Müller in Euskirchen. Door beide musea is er een netwerk van 14 belangrijke industriële monumenten tussen de Rijn en de Weser. Daarnaast zijn er door andere organisatie's nog bewaard het hoogovencomplex in Duisburg-Meiderich, de gashouder in Oberhausen, het spoorwegmuseum in Bochum Dahlhausen en het Duitse mijnbouwmuseum in Bochum. Er zijn nog talloze andere interessante plaatsen met industriële monumenten. Al deze plaatsen zijn verbonden door de route van het industrieel erfgoed die bestaat uit 52 overblijfselen van het industriële verleden van het Ruhrgebied. Het gaat van afvalbergen tot musea. Er zijn 25 ankerpunten voor 25 thematische routes. Daarnaast zijn er nog talloze behoudsorganisaties in het gebied actief.
Zie: http://www.route-industriekultur.de/karte/
http://www.lwl.org/LWL/Kultur/wim/
http://www.industriedenkmal-stiftung.de/docs/index.php
http://www.rim.lvr.de/
En ook:
http://www.guenter-pilger.de/ruhrgebiet_1.htm
http://kohlenpott.org/
http://www.moma.org/exhibitions/exhibitions.php?id=8385
Enige locatie's:
Textiel museum Cromford in Ratingen. In 1783 bouwde Johann Gottfried Br?gelmann de eerste mechanische katoenspinnerij op het Europese vastenland. Genoemd naar de plaats waar de eerste Engelse katoenspinnerij van Richard Arkwright was gebouwd. Het is een typisch voorbeeld van industriële spionage. Het museum bestaat uit de gerestaureerde fabrieksgebouwen en het huis van de eigenaar.
http://www.cromford.de/
Villa H?gel, Het landhuis van de familie Krupp.
www.villahuegel.de
Margarethenh?he.
Een tuinstad voor arbeiders en beambten van de firma Krupp genoemd maar Margaretha Krupp. Gebouwd tussen1909 en 1920 in een romantische stijl. Voor die tijd waren het zeer comfortabele huizen. In de tweede werekdoorlog werd 44% van de huizen vernietigd. Vanaf 1955 werd het gebied gerestaureerd.
Omdat de snelle industriële groei van het Ruhrgebied het noodzakelijk maakte om veel arbeidskrachten van buiten aan te trekken, waren de werkgevers genoodzaakt te zorgen voor een goede huisvesting, sociale voorzieningen en relatief hoge lonen. Er waren vele tuinsteden in het Ruhrgebied. Door de krakersbeweging zijn ze behouden gebleven.
http://www.essen-margarethenhoehe.de/
Zeche Zollverein
Op14 december 2001 werd het Zollverein industrieel complex in Essen officieel een World Heritage Site. In 1847 is Fritz Haniel hier begonnen met het boren naar steenkool. Het mijncomplex groeide gestadig. In 1961 werd hier de grootse cokes fabriek van Europa gebouwd. In de jaren 20 ontwierpen de modernistische architecten Fritz Schupp en Martin Kremmer de gebouwen voor schacht XII van Zollverein. Tot de mijnsluiting in 1986 werd hier per dag 13000 ton steenkool geproduceerd. Het complex is geleidelijk hergebruikt. In het ketelhuis is nu het centrum voor design in Nordrhein Westfalen. Er zijn talloze creatieve bedrijven gevestigd. In 2005 werd de Zollverein School of Management and Design geopend. In de voormalige compressorhal is het Casino restaurant. Het Ruhrlandmseum uit Essen is naar de voormalige kolenwasserij verhuisd. Het museum zal de loop van 2009 geheel ingericht zijn. Op tijd voor de manifestatie Ruhr Europas Kulturhaupstadt 2010.
http://www.zollverein.de
http://www.ruhrmuseum.de/
http://www.archined.nl/news/5769.html
Zeche Hannover.
Sinds 1857 probeerde de bankier Horstman uit Hannover een kolenmijn te exploiteren in de concessie de Zes Gebroeders in het dorp H?rdel bij Bochum. De mijn was gebouwd met twee Malakoff mijnschachten. Deze naam kwam van een beroemd fort uit de Krimoorlog. Deze schachttorens van baksteen zien er uit als kastelen. In 1872 kocht Alfred Krupp de mijn om de steenkoolvoorziening van staalfabrieken veilig te stellen. Hij voegde de mijn samen met de kolenmijn Hannibal. Het complex werd geleidelijk uitgebreid met meerdere schachten, cokes fabrieken, chemische fabrieken en een elektrische centrale. Door het verdrag van Krupp met de geallieerde bezetters moest hij afstand doen van zijn bezittingen in de steenkoolwinning. De mijnen Hannover en Hannibal werden de kern van het nieuwe bedrijf Ruhrkohle A.G. In 1973 werd de mijn gesloten. De meeste gebouwen zijn gesloopt. De laatste Malakoff toren werd gered en gerestaureerd en is sinds 1995 open voor het publiek. De hijsmachine is de oudste van het Ruhrgebied die nog in oude situatie is bewaard. In 1907 bouwde Krupp de tuinstad Dahlhauser Heide voor de werknemers van deze mijn. Van de oorspronkelijk honderd Malakoff schachten in het Ruhrgebied zijn er nog 14 bewaard.
http://www.lwl.org/LWL/Kultur/wim/S/hannover/nederlandse_version/
Scheepslift Henrichenburg en het Dortmund Eems Kanaal
Omdat het westelijke gedeelte van het Ruhrgebied via de Rijn een belangrijke verbinding met de Nederlandse en Belgische zeehavens had, wilde ook het oostelijke Ruhrgebied een vaarweg met zeehavens. In 1899 werd het 299 lange Dortmund Eems kanaal geopend naar de sluizen van Hebrum bij Papenburg. Daarna is er nog 49 kilometer bevaarbare Eems en ten slotte is er nog 9 kilometer vaarweg over de rivier waar eb en vloed heersen. Via het kanaal werd Zweeds en Spaans ijzererts uit Emden naar Dortmund gebracht en steenkool terug. Bij Henrichenburg werd een grote scheepslift gebouwd. Later werden door nog een sluis en een tweede scheepslift gebouwd.
Een nieuwe duwvaartsluis heeft ook de tweede scheepslift buiten gebruik gesteld. Bij de scheepslift is een grote museumhaven met museumscheepswerf. Er liggen ook een aantal voormalige Nederlandse binnenvaartschepen zoals de Cerberus; de voormalige Amsterdamse Havendienst 1 van de Amsterdamse politie.
http://www.lwl.org/LWL/Kultur/wim/S/henrichenburg/nederlandse_version/
Spoorwegmuseum Bochum-Dahlhausen
De oostelijke tak van de Ruhr spoorweg werd in 1870 voltooid. Het westelijke deel in 1872. Een deel van die lijn wordt nu gebruikt door de museumspoorweg Ruhrtalbahn GmbH. Deze museumlijn loopt van Essen via Dahlhausen naar Hagen. In Bochum-Dahlhausen is een spoorwegmuseum. De locomotievenloods en de werkplaatsen werden in 1916 gebouwd voor de Pruisische staatsspoorwegen. Na de tweede wereldoorlog was dit een van de belangrijkste spoorwegcentra voor steenkooltransport. Na de sluiting van de mijnen langs de Ruhr in 1969 verviel de betekenis. Sinds 1977 is het museum er gevestigd.
Zie: http://www.ruhrtalbahn.de/
http://www.eisenbahnmuseum-bochum.de/index.php
Zech Nachtigall
De mijngang aan het begin van het Muttendal gaat terug tot 1714. Hier begon het delven steenkool in de Ruhr vallei. In 1832 werd hier begonnen met schachtaanleg. Nadat de mijn was gesloten, werd op deze plaats een steenfabriek ingericht. Het gebied is nu een museum. Er is o.a de oudste hijsmachine (1887) uit het Ruhrgebied te zien; afkomstig uit de mijn Prosper Haniel in Bottrop. Verder is op het museumterrein een replica van een Ruhr aak en van een klein eenpersoons kolenmijntje. zoals die werden gebruikt na de tweede wereldoorlog. Vlakbij, op het terrein van de voormalige kolenmijn Theresia, is een smalspoormuseum.
Zie: http://www.lwl.org/LWL/Kultur/wim/S/witten/nederlandse_version/
Zeche Zollern II/IV
Deze kolenmijn is gebouwd tussen 1899 en 1904 als een modelmijn voor de Gelsenkirchen Bergwerks AG, een van de grootse mijnbouwconcerns van het Ruhrgebied. De Berlijnse architect Bruno M?hring ontwierp de prachtige Jugendstil compressorhal. De electrische hijsmachine in de oostelijke schacht was de eerste ter wereld. De mijn sloot in 1955. Het is nu het hoofdkwartier van het Westfaalse industriemuseum. Er is een museum over de geschiedenis van de kolenmijnbouw.
http://www.lwl.org/LWL/Kultur/wim/S/zollern/nederlandse_version/
Landschapspark Duisburg Nord
Een half miljoen mensen bezoekt per jaar dit 200 hectare grote landschapspark. Op deze plaats was een hoogovencomplex van Thyssen/Vereinigte Stahlwerke dat ijzer leverde voor de staalfabrieken van het concern. De voormalige hoogoven 5 kan tot een hoogte van 70 meter worden beklommen. Er is een openlucht bioscoop. Duikers kunnen er oefenen in de voormalige gashouder. Er is een openluchttheater op de gietvloer. In de voormalige ertsbunkers kan men leren 'kletteren'. Er is ook een museum. De natuur krijgt de kans om de vervuiling te bestrijden. Er wordt gewerkt volgens de formule van de gecontroleerde ruïnevorming. Alleen wat onveilig is wordt weer veilig gemaakt.
Het landschapspark was een onderdeel van het project IBA;Internationale Bauaussttelung Emscher Park. Een project om de vervallen industriële en stedelijke structuur van het Noordelijke Ruhrgebied een nieuwe impuls te geven.
http://www.landschaftspark.de/de/home/index.php
http://de.wikipedia.org/wiki/Landschaftspark_Duisburg-Nord#Geschichte
http://en.wikipedia.org/wiki/Landschaftspark_Duisburg-Nord
http://de.wikipedia.org/wiki/Internationale_Bauausstellung_Emscher_Park
Staalfabriek Hattingen
Een staalfabriek uit 1854. Er werkten ooit 10000 arbeiders. Na veel sociale onrust werd in 1983 hoogovens 3 stilgelegd. Een deel van het complex werd ontmanteld en verkocht naar China. In het resterende deel loopt de weg van het ijzererts. Verder krijgt de natuur een nieuwe kans in het gebied.
http://www.lwl.org/LWL/Kultur/wim/S/hattingen/nederlandse_version/
Bij Dortmund is nog de cokesfabriek Hansa uit 1928 van de Vereingte Stahlwerke
http://www.route-industriekultur.de/themenrouten/dreiklang-kohle-stahl-bier/kokerei-hansa.html
http://www.industriedenkmal-stiftung.de/docs/472991885334_de.php
In Duisburg is het Duitse binnenvaartmuseum in een voormalig zwembad.
http://www.duisburg.de/micro/binnenschifffahrt/
Bij de voormalige schippersbeurs ligt de raderstoomsleepboor Oskar Huber
http://www.route-industriekultur.de/themenrouten/kanaele/steiger-schifferboerse.html
http://www.duisburg-bilder.de/index.html
litteratuur:
Roland Günter, "Im tal der Köninge. Ein Handbuch für Reisen zu Emscher, Rhein und Ruhr" (Essen, 2000) ISBN 3-88474-44-X
Roland Günter, "Besichtigung unseres Zeitalters. Industrie-Kultur in Nordrhein-Westfalen" (Essen, 2001) ISBN 3-88474-941-2
"Die Erfindung des Ruhrgebiets. Arbeit und Alltag um 1900" catalogus Ruhrlandmuseum Essen (Essen, 2000) ISBN 3-89355-211-1
"Schwerindustrie" catalogus Rheinisches Industriemuseum Oberhausen (Essen, 1997) ISBN 3-7927-1651-8
Sönke Windelschmidt, Wolfgang Klee, "Kleine Eisenbahngeschichte des Ruhrgebiets" (Hövelhof, 2005) ISBN 3-937189-13-0
Wilhelm und Getrude Hermann, "Die alten Zechen an der Ruhr" (z.p. , 1990 ISBN 3-7845-6992-7
Thomas Rother, "Die Thyssens. Tragödie der Stahlbarone"(Frankfurt/Main, 2003) ISBN 3-593-37190-1
Peter Batty, "The house of Krupp" (New York, 1966) ISBN 0-88029-197-4
Eckhard Schinkel, "Schiffslift. Menschen-technik-Geschichte" (Essen, 2001) ISBN 3-88474-834-3
© Jur Kingma 15 juni 2008.
voor contact: kingma@planet.nl